
Jurisprudentie
AO1067
Datum uitspraak2003-12-17
Datum gepubliceerd2003-12-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers83773 / HA ZA 03-468
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers83773 / HA ZA 03-468
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gebondenheid op grond van opgewekte verwachtingen?
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 17 december 2003
Zaaknummer : 83773 / HA ZA 03-468
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[Naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. S.G.J. Habets;
tegen:
de stichting STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS BOUWNIJVERHEID,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. J.J.M. Goumans.
1. Het verloop van de procedure
Eiser,[B.], heeft gedaagde, hierna te noemen "Bpf Bouw", gedagvaard voor de Rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn producties overgelegd.
Nadat partijen onder het overleggen van producties hadden geconcludeerd voor antwoord, repliek en dupliek, heeft de kantonrechter na tussenvonnis van 12 maart 2003 bij vonnis van 14 mei 2003 de zaak in de stand waarin deze zich bevindt ter verdere behandeling naar de sector civiel van deze rechtbank verwezen.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 [Eiser] stelt - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende.
[Eiser] is in dienst geweest bij Knols B.V., destijds gevestigd te Maastricht, in de functie van betonwerker. Op grond van de statuten van Bpf-bouw van destijds was hij verplicht deelnemer in het Bedrijfspensioenfonds voor de bouw. Hij is op 2 december 1975 arbeidsongeschikt verklaard ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheidspercentage vanaf voornoemde datum werd vastgesteld op 80% tot 100%. Vanaf 7 augustus 1976 is het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 25% tot 35%. Indien de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is gelegen vóór 1 januari 1987, bestaat er volgens het pensioenreglement van Bpf Bouw geen recht op premievrije voortzetting van de pensioenaanspraken indien het arbeidsongeschiktheids-percentage lager is dan 45 %.
[Eiser] is echter van mening dat hij aanspraak heeft op pensioen ten laste van Bpf Bouw over de periode van 7 augustus 1976 tot en met 26 september 1997, en wel om de volgende redenen.
Blijkens artikel 6 lid 5 sub f van het Pensioenreglement Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid van januari 1978 is het bestuur bevoegd om tot bijboeking van pensioenrechten te besluiten, terwijl de deelnemer arbeidsongeschikt is en er normaliter geen pensioenrechten bijgeboekt kunnen worden. Kennelijk is van een dergelijk besluit sprake geweest, nu Bpf Bouw al die jaren de betreffende premies heeft bijgeboekt ten gunste van [Eiser] zonder dat hij aanspraak kon maken op deze bijboekingen. Bij brief van 26 september 1997 heeft Bpf Bouw aan [Eiser] medegedeeld dat zij ten onrechte de premievrije pensioenaanspraken heeft bijgeboekt en dat deze gedurende ruim 20 jaar bijgeboekte premievrije pensioenaanspraken uit de administratie zijn verwijderd. Het feit dat Bpf Bouw niet overgaat tot uitkering van de pensioenrechten is naar het oordeel van [Eiser] - gelet op alle feiten en omstandigheden - onrechtmatig. Bpf Bouw heeft [Eiser] ruim 20 jaar lang in de veronderstelling gelaten dat hij deed aan pensioenopbouw door hem overzichten te doen toekomen met hierop vermeld de opgebouwde pensioenrechten. Op Bpf Bouw rustte echter de verplichting om [Eiser] te informeren omtrent het feit dat hij geen aanspraak meer kon maken op premievrije pensioenopbouw en omtrent de mogelijkheid om op vrijwillige basis de pensioenopbouw voort te zetten. Bpf Bouw heeft echter niet aan deze verplichting voldaan. [Eiser] kwalificeert de handelwijze van Bpf Bouw als in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt in de zin van art. 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Door de handelwijze van Bpf Bouw heeft [Eiser] schade geleden en zal hij nog schade lijden in de toekomst. Indien Bpf Bouw [Eiser] tijdig had geïnformeerd over de onjuiste gang van zaken, had hij maatregelen kunnen treffen zodat hij alsnog pensioenrechten had kunnen opbouwen.
Bpf Bouw heeft bij [Eiser] het vertrouwen gewekt dat hij deed aan pensioenopbouw, nu Bpf Bouw gedurende ruim 20 jaar premies heeft bijgeboekt ten gunste van [Eiser] zonder dat hij aanspraak kon maken op deze bijboekingen, hij herhaaldelijk pensioenopgaven c.q. pensioenoverzichten van Bpf Bouw heeft ontvangen en Bpf Bouw hem nimmer anderszins heeft laten weten.
In de periode van 12 oktober 1995 tot en met 30 maart 1997 was [Eiser] 80-100% arbeidsongeschikt, zodat hij weer premievrij had moeten deelnemen aan de opbouw van pensioenaanspraken.
2.2 [Eiser] heeft op grond van het vorenstaande gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat [Eiser] aanspraak heeft op pensioen ten laste van Bpf Bouw over de periode 7 augustus 1976 tot en met 26 september 1997 en Bpf Bouw te veroordelen tot betaling van het nader vast te stellen pensioen;
- Bpf Bouw te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten;
- Bpf Bouw te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure.
2.3 De vordering wordt door Bpf Bouw weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusies van antwoord en dupliek.
3. De beoordeling
3.1 Als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist staat tussen partijen - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende vast. [Eiser] is werkzaam geweest bij Knols B.V. te Maastricht als betonwerker. Nadat [Eiser] per 2 december 1975 arbeidsongeschikt is geraakt, had hij tot 7 augustus 1976 conform het destijds geldende pensioenreglement recht op opbouw van pensioenrechten, zonder dat hiervoor premie was verschuldigd. Wegens daling van zijn arbeidsongeschiktheid tot 25-35% per 7 augustus 1976, had [Eiser] krachtens art. 6 lid 5, onder c, van het pensioenreglement vanaf die datum geen recht meer op premievrije voortzetting van de pensioenaanspraken, aangezien het arbeidsongeschiktheidspercentage lager was dan 45 %. In de periode van 12 oktober 1995 tot en met 30 maart 1997 was [Eiser] 80-100% arbeidsongeschikt. Over de periode van oktober 1993 tot september 1997 zijn er pensioenrechten bijgeboekt en heeft [Eiser] pensioenopgaven ontvangen.
3.2 [Eiser] legt aan zijn vordering in de eerste plaats ten grondslag, dat Bpf Bouw in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt in de zin van art. 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Voor het bestaan van aansprakelijkheid aan de zijde van Bpf Bouw is in dat geval noodzakelijk dat zij een bepaalde gedragsnorm heeft geschonden. Bpf Bouw heeft nagelaten om [Eiser] te informeren omtrent het feit dat hij geen aanspraak meer kon maken op premievrije pensioenopbouw en omtrent de mogelijkheid om op vrijwillige basis de pensioenopbouw voort te zetten, zo stelt [Eiser]. De rechtbank is - mede in het licht van de geschiedenis van de Pensioen- en spaarfondsenwet - van oordeel dat er ten tijde van de beëindiging van het recht van [Eiser] op premievrije pensioenopbouw, omstreeks 7 augustus 1976, geen algemeen aanvaarde norm bestond die voor Bpf Bouw met zich meebracht dat zij [Eiser] diende te informeren over de inhoud van de geldende statuten en reglementen van het fonds, over het feit dat hij geen aanspraak meer kon maken op premievrije pensioenopbouw en over de mogelijkheid om op vrijwillige basis de pensioenopbouw voort te zetten. Bpf Bouw heeft door een en ander na te laten derhalve niet onrechtmatig jegens [Eiser] gehandeld.
3.3 [Eiser] legt voorts aan zijn vordering ten grondslag de stelling dat hij in de periode van 12 oktober 1995 tot en met 30 maart 1997 80-100% arbeidsongeschikt was, zodat hij weer premievrij had moeten deelnemen aan de opbouw van pensioenaanspraken. Bpf Bouw heeft deze stelling gemotiveerd betwist, onder meer door bij dupliek producties te overleggen waaruit blijkt dat [Eiser] op het moment van verhoging van diens arbeidsongeschiktheidspercentage geen recht had op premievrije bijboeking van pensioenrechten. Na de gemotiveerde betwisting op dit punt, heeft de kantonrechter [Eiser] in de gelegenheid gesteld nog te reageren op de door Bpf Bouw bij dupliek overgelegde producties. Nu [Eiser] geen gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid, is in rechte voldoende komen vast te staan dat [Eiser] op het moment van verhoging van diens arbeidsongeschiktheidspercentage geen recht had op premievrije bijboeking van pensioenrechten.
3.4 Ten slotte legt [Eiser] aan zijn vordering ten grondslag de stelling dat Bpf Bouw bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat hij deed aan pensioenopbouw, nu Bpf Bouw gedurende ruim 20 jaar premies te zijner gunste heeft bijgeboekt zonder dat hij aanspraak kon maken op deze bijboekingen, hij herhaaldelijk pensioenopgaven c.q. pensioenoverzichten van Bpf Bouw heeft ontvangen en Bpf Bouw hem nimmer anderszins heeft bericht. Bij de beantwoording van de vraag of [Eiser] in de gegeven omstandigheden in de zin van artikel 3:35 BW erop heeft mogen vertrouwen dat hij deed aan pensioenopbouw, moet met alle omstandigheden van het geval worden rekening gehouden. [Eiser] heeft niet weersproken dat hij in de periode vanaf 1976 tot 1993 geen pensioenopgaven heeft ontvangen. Voorts heeft [Eiser] nagelaten feiten te stellen waaruit zou kunnen komen vast te staan dat Bpf Bouw in de periode vanaf 1976 tot 1993 te zijner gunste premies heeft bijgeboekt. In het licht hiervan, heeft [Eiser] nagelaten feiten te stellen op grond waarvan bij hem het vertrouwen is gewekt dat hij in de periode vanaf 1976 tot 1993 deed aan pensioenopbouw. Blijft over de vraag of [Eiser] uit het feit dat Bpf Bouw in de periode van oktober 1993 tot september 1997 te zijner gunste pensioenpremies heeft bijgeboekt en hem daarvan pensioenopgaven heeft doen toekomen, het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat hij in die periode deed aan premievrije pensioenopbouw. In het licht van het feit dat [Eiser] in de periode vanaf 1976 tot 1993 geen pensioenopgaven van Bpf Bouw heeft ontvangen en hij na 17 jaar in 1993 plotseling weer pensioenopgaven van Bpf Bouw ontving, dit terwijl hij op dat moment niet in de bouwsector werkte, is de rechtbank van oordeel dat [Eiser] er redelijkerwijze niet op mocht vertrouwen dat hij deed aan premievrije pensioenopbouw.
3.5 In de omstandigheid dat Bpf Bouw weliswaar geen gerechtvaardigd vertrouwen, maar toch wel de nodige verwarring bij [Eiser] heeft veroorzaakt, ziet de rechtbank aanleiding [Eiser] niet te veroordelen in de proceskosten maar deze te compenseren als navermeld.
4. De beslissing
De rechtbank:
wijst het gevorderde af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Laumen, De Kort en Hellegers, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.